Praktisch onderwijs doet de vlam ontbranden
Door Jan Goorissen 28-07-2010
Vlak voor zijn vertrek naar Texas ontmoet ik Paul in de Winkel van Sinkel in Utrecht om hem te spreken over zijn nieuwe aanstelling: hoofd van de afdeling Oude Muziek aan de University of North Texas in Denton. Onmiddellijk enthousiast over de enorme mogelijkheden daar vertelt Paul dat niet alleen de Oude Muziek afdeling, maar tevens de jazz- en compositie-afdeling bijzonder goed aangeschreven en actief zijn.
Het moet een fantastische uitdaging zijn om de Oude Muziek afdeling een gelijkwaardige plek te geven.
Ja zeker. Mij staat voor de geest om een volwaardige opleiding te organiseren, waarbij de technische en muzikale vaardigheden van de studenten niet onder doen voor die van jazz-musici.
In mijn lange ervaring als docent heb ik gemerkt dat praktisch onderwijs mij het meest motiveert. Tijdens mijn tienerjaren was ik een volkomen verveelde middelbare school leerling, en groot was de verrassing toen ik met het instituut conservatorium mocht kennismaken: het werd bevolkt door gedreven en gepassioneerde mensen die echt een ideaal hadden. Al in mijn eerste jaar vroeg Marijke (Ferguson) me om als slagwerker mee te werken aan een plaatopname voor Studio Laren. Meteen de praktijk in, doet er niet toe op welk niveau. Eigenlijk zoals het aloude meester-gezel systeem uit de gilde-periode. Je leert een ambachtelijk beroep en past steeds toe wat je aan het leren bent. Je komt er achter wat je nog niet beheerst, leert spelenderwijs het vak kennen en kunt ontdekken dat je motivatie een relatie heeft met de echte wereld. De beroepspraktijk ontstaat gaandeweg, en de sprong van opleiding naar werk is zo veel kleiner.
Wat zijn kernvaardigheden en -waarden die je studenten wilt meegeven?
Ik verwacht van studenten in de eerste plaats gedrevenheid om doelen te bereiken, op de tweede plaats vakmanschap, en op de derde plaats het vermogen tot conceptualiseren: een goed programma maken, weten waarom je iets doet, weten waarom een componist een werk heeft geschreven en wat er in een compositie gebeurt. Natuurlijk mag er op je spel niets aan te merken zijn. Als ik een student na een jaar of tien terugzie dan hoop ik te kunnen ervaren dat zij of hij ‘creatief bezig is gebleven’, zichzelf heeft vernieuwd en een eigen verhaal heeft ontwikkeld.
Een bijzonder belangrijk aspect van het musicus-zijn is het samenwerken met anderen. Het werkproces vertraagt eigenlijk met de factor van het aantal medespelers als je samenwerkt, en daar moet je mee kunnen omgaan. Geduld is een kern, delen en overleggen een must, en belangrijk is om je te realiseren dat er in groepsverband een kwaliteit kan ontstaan die de meesten alleen niet kunnen bereiken. Ik heb soms met pianisten te doen: zoveel kwaliteit, zoveel prachtig repertoire, maar zoveel alleen. Blokfluitisten kunnen groeien aan elkaar of anderen, in het bijzonder binnen consort-verband of een gemengd hedendaags ensemble.
Waarin wil je dat Denton zich gaat onderscheiden?
Een van de idealen die ik hoop te kunnen realiseren in Denton is het kweken van een levende oude muziekcultuur, gebaseerd op eigenheid. De Europese conservatorium-cultuur is mij af en toe te zeer georiënteerd op gepolijste uitvoeringen. Tijdens het polijsten gaat iets essentieels verloren en dat is vaak de inbreng van de persoon zelf. Men gaat uit van een ideaal geluid, een ideaal instrument, een ideale interpretatie. Dat levert weliswaar een topuitvoering op, maar haalt als het ware tevens de wilde haren van de performer af. Het creatieve is voor mij een heel belangrijk goed. Grote koffers vol ideeën, daarmee wil ik het liefst dat studenten het pand verlaten. Maar voor dat het zover is: investeren in studeren! De technische basis dient waterdicht te zijn, anders komen ideeën later niet van de grond. Ik heb helaas ook voorbeelden gezien van jonge musici die te snel programma’s of cd-opnames produceren. Wanneer de presentatie echter geen gelijke tred houdt met het vakmanschap, begeef je je op een gevaarlijk pad.
En zij gaan ook lesgeven, hoe zie je hun ontwikkeling naar docentschap?
Onderhouden van vakmanschap door een docent is ook essentieel. Docentschap is zelfs een gevaarlijk beroep te noemen: er bestaat een grote kans dat je jezelf als een papegaai blijft herhalen. Herhaling is een essentieel onderdeel van onderwijs, maar je moet hetgene dat je herhaalt misschien wel steeds opnieuw uitvinden. Doe je dat niet dan wordt je een ‘muzieklijkenhandelaar’. Hiertoe dien je jezelf steeds te reorganiseren en je met nieuwe onderwerpen bezig te houden. Net als voor een uitvoerend musicus gaat het docentschap niet alleen om uitstekend spel, goed geïnformeerd zijn, het ontwikkelen van een goede marketing en contactuele eigenschappen…. Het uiteindelijke doel, het overkoepelende idee, blijft toch het creëren van een boeiend muzikaal verhaal. Ik heb daar zelf ook enorm in moeten groeien: het maken van een goed programma blijft een uitdaging maar tegelijkertijd een spannende ontdekkingstocht.
Al pratend merk ik iets van een teleurstelling in de Europese praktijk. Wat stokt er?
Eerlijk gezegd vind ik de muziekpraktijk van dit moment wat gemakzuchtig. Er wordt veel repertoire gerecycled, en ik mis vaak een persoonlijke visie in de programma’s die men presenteert: wat is de achtergrond, wat heeft het te maken met de andere muziek in het programma, en waarom wil men het spelen? Vooral dat laatste. In Europa ervaar ik een groeiende apathische houding ten opzichte van cultuur gedurende de laatste tien jaar. Geen rebellie en experiment, maar alles koek en ei. Waar is de verwondering over wat een ander doet? Voor een cultuur waarin innovatie de toekomst moet scheppen bestaat er een wel erg defensieve en in zichzelf gesloten houding. Dat vind ik jammer. Wezenlijke interesse in de schepping van een ander vind ik normaal, anders heb ik niet zo’n zin in cultuur.
En in Denton? Amerikanen zijn bijzonder hongerig naar cultuur omdat ze zo weinig hebben. Het zijn de meest dankbare studenten die je je kunt voorstellen, en ze zijn overal voor in!
Dat goede zaken ook met geduld worden bereikt is iets wat af en toe met moeite wordt geaccepteerd aan de overkant van de plas: daar zal ik ook wel eens mee in de knoop kunnen raken, denk ik.
De afgelopen 40 jaar heb ik me intens met blokfluitmuziek beziggehouden, en de laatste 12 jaar ook veel met hedendaagse muziek. In Denton krijg ik te maken met een barokorkest van 85 studenten en word ik verantwoordelijk voor de hele kamermuziekopleiding. Ik kan kiezen uit repertoire van Middeleeuwen tot Klassiek voor een gemengde bezetting. Dat is natuurlijk een fantastische mogelijkheid en uitdaging tot het organiseren van toekomstige projekten!
Wat zijn de voedingsstoffen voor een goede beroepspraktijk, voor jou?
Uitwisseling van ideeën, naadloos spel en intelligentie. Als je dit vak niet zó beheerst dan kom je snel in je eigen Talibantentje terecht en ga je geloven in wat je allemaal zelf doet. De sociale rol van de musicus is toch een beetje die van een zigeuner in een tamelijk georganiseerde maar ook wat saaie wereld. Je moet echt een Rock-‘n-Roll mentaliteit hebben, keihard zijn om het een leven lang vol te kunnen houden. Als je merkt dat dat niets voor je is, is het misschien beter om andere wegen in te slaan. Ga organiseren, richt een bedrijf op en maak je talenten waar. In deze georganiseerde wereld is het moeilijk om je eigen stalletje op te zetten en om aan de bak te komen. Grote bedrijven maken de dienst uit en eten de kleine bedrijven op. Vergelijkbaar is de situatie van veel kamermuziekensembles ten opzichte van het monopolie van symfonieorkesten of operagezelschappen. Het is gewoon heel erg lastig voor een beginnend muzikant om een winkeltje te beginnen naast de gevestigde muzieksupermarkten. En toch: toen slagwerker Paul Koek zijn muziektheater begon en merkte dat het publiek niet naar hem toe kwam, besloot hij een oude tent te kopen, die hij opzette in Zoetermeer, tussen de flats. Mensen werden nieuwsgierig naar wat daar gebeurde. Hij voorzag eerder in zijn onderhoud door in de hete kassen te werken. Ontdekte dat het niet draaide om de vraag: “Hoe krijg ik de mensen naar binnen?” maar om de vraag “Hoe maak ik de mensen nieuwsgierig?” Dat soort rare acties en lef heb je nodig om met succes te kunnen starten. Ik krijg soms de kriebels van studenten met authentieke baardjes en verantwoorde uitgaven onder hun arm die op het Conservatorium verschijnen en verwachten dat er voldoende concerten voor hen worden georganiseerd. Zelf doen!
Even een sprongetje terug, Paul: ik zie je ogen glinsteren als je vertelt over de mogelijkheden in Denton, en vooral over de kans op ontmoetingen met moderne muziek en jazz. Ga je studenten nu ook naar de jazzafdeling sturen?
Om te improviseren? Ja, zou kunnen … maar eigenlijk verschillen de improvisaties op chansons van de 16e eeuw niet zo veel met die van een huidige flamenco- of jazzmuzikant. Kijk naar de uitgeschreven improvisaties van Bakfark, Rognono, Bonizzi, Bassano e.a. Alleen het idioom is natuurlijk anders. Daar heb je uiteraard wel een paar jaar voor nodig, om je dat eigen te maken. En dan nog. De grote musici van toen deden ook de meest krankzinnige dingen op hun instrument. Tijdloos krankzinnig. Toch is het heel belangrijk de clichés te leren spelen. Dat is de basis. Dat vind ik ook zo aardig aan het computerprogrammaatje Band in a Box. Je kunt het instellen op een stijl, en dan kun je het tevens laten improviseren binnen een raamwerk van clichés van een beroemd musicus. Blijkbaar hebben ongeveer 150 Japanse ontwerpers alle componenten van soli zitten ontrafelen op clichés en deze daarna weer ingeprogrammeerd. Ik heb gedurende de laatste vijftien jaar enorm veel Renaissance muziek verzameld en in de computer gezet. Dat is bijzonder leerzaam, want je leert als een soort restaurateur composities kennen, tot de kleinste bouwstenen aan toe. Met behulp van deze clichés leer je tevens waarnemen hoe een componist denkt. Zowel tijdens improviseren als componeren zou je kunnen zeggen dat je meesterschap verkrijgt door het in je opnemen en studeren van clichés.
Er lijkt een vuur in je branden dat met humor, strengheid en enthousiasme en soms woede een weg naar buiten zoekt. De stap naar Denton lijkt een weg te zijn naar verdere groei tot ‘greater greatness’. Hoe zie je dat?
Ik voel me een rijk mens door alles wat ik op muziekgebied heb mee mogen maken en de ervaring die mij daardoor geschonken is. Zo vele geweldige jaren met het Amsterdam Loeki Stardust Quartet, The Royal Wind Music, Studio Laren, ZT Hollandia en NT Gent, contact met verschillende culturen, werken met acteurs zoals Bart Kiene, en het intense contact met talrijke componisten. De ruimte en het opportunisme in de Verenigde Staten heeft me altijd wel aangestaan. Je kunt dingen ondernemen. Als ik voor mijn Barokinstituut in Boston veertien clavecimbels nodig heb dan zijn die er binnen een middag, en hoopt een bouwer er ook nog een te verkopen. Hier in Nederland organiseer ik me af en toe suf, roei tegen de stroom op en moet ook nog eens 800 Euro betalen aan huur … Ik verheug me tevens op de samenwerking met de jazz afdeling – de beroemdste van Noord-Amerika – en de compositieafdeling. Levende kunst. Ik ben ook blij verrast door de faciliteiten en de visie op cultuur die binnen de universiteit heerst. Er is een fantastische bibliotheek, en er zijn altijd mensen die geld willen schenken aan de universiteit om nieuwe initiatieven te ondersteunen. Het zintuig voor kwaliteit is op bepaald gebied nog niet zo ontwikkeld. De honger is er echter, de wil is er, de mogelijkheden zijn er. Het vuur van de authentieke intelligentie. De aansteker.